Morbi vitae purus dictum, ultrices tellus in, gravida lectus.

Categorie

Blog

We eten teveel, want we hebben teveel. En vooral teveel slechte voedingsmiddelen. Dat is mijn simpele redenering als ik voor de schappen in de super sta en naar de enorme rij koek- en mueslirepen kijk. De ‘gezonde’ tussendoortjes. Wat een enorme keus, wat zijn we toch verwend. En we hebben zoveel te zeuren. Niks nieuws, ik weet het. Maar vorige maand was ik in Gambia, en dan kijk je weer met een andere bril; minder roze zou ik zeggen. Hoe ‘en nou nie meer zeuren’ het belangrijkste souvenir werd.

Ik ben dol op de markt. Het is dé plek in elk land waar je cultuur snuift en al je zintuigen aan hun trekken komen. Juist de niet-westerse markten vind ik een belevenis: kleurrijk, geurend, stoffig, lawaaiig. Zo ook in Gambia. Ik dompel me helemaal onder in de kakofonie van talen die ik niet ken, met op de achtergrond geluiden die ik wel ken. Van toeterende auto’s of brommers, kakelende kippen, lokkende verkopers en ruziënde vrouwen.

Ze hebben één ding gemeen: ze willen verkopen of kopen. De vrouwen die zich geen stalletje kunnen veroorloven zitten op de grond, baby’s aan de borst en andere kinderen sussend. Blootsvoets soms, met gescheurde kleren en betraande ogen hangen peuters aan moeders rokken. De dagen zijn lang, van zonsopgang tot zonsondergang. Ook kleine kinderen worden ingezet om etenswaar te verkopen. Ze klampen ons aan langs de stoffige weg in hartje Serekunda.

Onze gids annex taxichauffeur Omar leidt ons behendig over de markt. Het is een doolhof van piepkleine straatjes, met mini-stalletjes waarin de meest uiteenlopende waar wordt verkocht; van goedkope bh’s en plastic sandalen tot geslachte kippen vol met vliegen, prachtige Afrikaanse stoffen, ongedopte pinda’s en kleverige snoepjes. Het doel van de tocht is een stoffenwinkel. Maar de weg er naar toe is het mooist.

Omar heeft het niet makkelijk. Hij is 35, single, en heeft twee ‘baantjes’. Hij sprokkelt zijn geld bij elkaar, liefst als taxichauffeur. Een eigen auto heeft hij niet. Onbetaalbaar. Hij leent auto’s van vrienden om toeristen rond te rijden. Is er te weinig werk, dan ploegt hij zijn eigen akkertje en verbouwt groenten om te verkopen. Maar ‘boeren’ vindt hij niet leuk, daar schaamt hij zich ook een beetje voor.
Omar woont in een piepklein huisje van steen, zonder water en elektriciteit. Het moet nog afgebouwd worden. Dat kost tijd, veel tijd waarschijnlijk. Maar Omar heeft geduld en vertrouwen.
Geen dag is voor hem hetzelfde. Hij weet vooraf niet of hij voldoende te eten zal hebben. Soms heeft hij een volwaardige maaltijd met rijst, bonen en groenten, soms alleen maar brood en een kop thee. ‘Het komt zoals het komt’, zegt Omar. Hij vertelt het met een smile op zijn inktzwarte gezicht. Die smile is zijn handelsmerk, of eigenlijk van alle Gambianen. De ‘smiling coast’ noemen ze de kustlijn van dit kleine land. Ik moet denken aan de chagrijnige, ontevreden gezichten die ik in ‘daily life’ vaak zie.

We nemen Omar diverse keren mee uit eten. Hij eet heel weinig valt me meteen op. Bescheidenheid? Misschien. Maar Omar zal een kleine maag hebben, want overvloed kent hij niet in zijn leven. En tussendoortjes al helemaal niet. Overvloed is misschien wel synoniem aan ongezond. Want, hoeveel mensen eten zich niet ‘te barsten’ in de westerse wereld? We hebben teveel en we eten teveel; over het algemeen dan.

We leren Omar Nederlands. Dat is genieten van twee kanten. Hij kent al aardig wat woorden en korte zinnetjes en we hebben de grootste lol als hij ze oefent. ‘En nou niet meer zeuren’ pakt hij meteen op. Hij lacht er hard om en weet het feilloos uit te spreken. Omgekeerd hebben we meer moeite met zijn taal. ‘Abaraka baka bake papa en mama..’
Er zijn meer Gambianen die al heel aardig Nederlands spreken. Verbazingwekkend. Maar slim is het zeker. Het is dé brug naar contact met toeristen. Omar is niet gek.

Als onze vakantie ten einde is en we zijn klaar voor vertrek, krijgen we een ‘big hug’ van Omar. ‘Ik zal jullie missen, papa en mama’, zegt hij in perfect Nederlands, en kijkt er aangedaan bij. ‘Wij jou ook, Omar’. En we menen het oprecht. Vanachter het busraampje van de touringcar zwaaien we uitbundig naar hem.

Wat weten wij nou van ‘knokken voor je maaltijd?’, denk ik als we wegrijden.
‘En nou niet meer zeuren’ wordt onze nieuwe slogan…